De geschiedenis van De Stadstimmerwerf

Na het ontzet van de Spanjaarden in 1574 kwam een eindeloze stroom immigranten zich in Leiden vestigen. Ze kwamen uit Duitsland, Engeland, Frankrijk en Vlaanderen. Het stadsbestuur ontving hen met open armen. Onder leiding van Jan van Hout (de stadssecretaris die goede contacten onderhield met Willem van Oranje) werden tal van activiteiten ontplooid om de stad uit te breiden en te verbeteren. Er moesten woningen bijgebouwd, straten aangelegd en bruggen gebouwd. De stadstimmerman, de stads meestermetselaar en stads meestersteenhouwer waren degenen die de plannen maakten en hadden steeds meer ruimte nodig voor opslag van materialen. Overigens de beste architecten waren allemaal steenhouwers.

Er was een nijpende woningnood en in 1611 werd besloten tot uitbreiding van de stad. Deze lag tussen Galgewater, (waar we nu zijn), Oude Vest, Oude Herengracht, Mare, Rijnsburger- en Morssingel. Dit heette de nieuwe stad.

In deze nieuwe stad kwamen vooral de vervuilende industrieën. Zo kwam men op het idee om de stadstimmerwerf aan te leggen. Er waren eerder al plekken in de stad voor opslag maar deze werden al snel te klein. Aan het Galgewater konden de grootste schepen gelost worden en er was nu opslagruimte in overvloed.

In 1612 kwam het dan tot de bouw van de stadstimmerwerf met dienstwoning. Lieven de Key leverde het ontwerp voor de werf. (Hij was stadssteenhouwer in Haarlem) De fraaie gevel wordt toegeschreven aan Jan Ottensz. van Seyst de stadstimmerman van Leiden, hij ging er zelf in wonen en de werf werd zijn werkplaats. Om de verbondenheid met Leiden te laten zien werd er op de gevel een leeuw met stadswapen geplaatst. De werf deed dienst als opslag voor hout en steen. Op de werf is ook de timmerwerkplaats. Zowel de poort, het huis van de poortwachter, rechts van de poort en links daarvan de werkplaats zien er nog hetzelfde uit zoals op oude afbeeldingen te zien zijn.

Het gebouw op de achtergrond welke nu in appartementen is verdeeld en wordt bewoond door ouderen was ooit de graanopslag van Leiden. In 1651werd begonnen met de bouw van de ‘korenspijker’. Het graan werd tegen vaste lage prijzen aan de bakkers verkocht die het vervolgens tegen gecontroleerde vaste lage prijzen doorverkochten aan de armere inwoners van Leiden.

Tegenover de stadstimmerwerf (dichtbij de brug) is Rembrandt geboren en opgegroeid. Helaas is het huis in de 70er jaren afgebroken. Er is nu alleen nog een steen en monument te zien. Rembrandt was 6 jaar toen er gestart werd met de bouw van de stadstimmerwerf. Hij heeft vast het getimmer en gezaag gehoord en vast ook dikwijls gekeken en wellicht heeft hij voor de deur van de stadstimmerwerf geknikkerd of tikkertje gespeeld.

De naam Galgewater heeft te maken met de vele galgen die in dit gebied stonden opgesteld. De misdadigers werden berecht op het gerecht, gelegen tussen de Pieterskerk en het Rapenburg. Daar was ook de gevangenis. Na de berechtiging werden de lijken afgevoerd naar het Galgewater en de lijken alsnog opgehangen ter afschrikking van het burgervolk.

Achter in het huis, trapje op en linksaf is nog een oude bedstee, en zien we twee deuren. De ene deur is naar de trap die naar de bovenverdiepingen leidde (let op de prachtige pen/gat verbindingen) en de andere deur, een dikke eikenhouten deur met meerdere sloten en een kijkgat spreekt tot de verbeelding. Er gaan verhalen de ronde dat deze deur de toegang was tot een cel, dat veroordeelden vanaf het Gerecht via de Diefsteeg naar een schip werden gebracht en dat deze dan vervolgens in de cel werden gezet totdat er een galg vrijkwam. Dit spannende verhaal is helaas onderuit gehaald en zoals een historica vertelde is het meer aannemelijk dat de deur toegang gaf tot de ruimte waarin de arbeiders van de stadstimmerwerf werden uitbetaald. Een soortgelijke deur zou ook in het Rijnlandhuis (Breestraat) van het

Hoogheemraadschap te zien zijn welke in 1578 is aangekocht en daarvan is bekend dat de ruimte hierachter voor uitbetaling werd gebruikt.